Bowlen

Noorderland_apr_mei_2017Column voor magazine Noorderland
Tekst Ankie Lok

De ferme aanloop, de vlaag van angst dat de zware bal uit je vingers glipt, en dan, op goed geluk, loslaten. In het spelletje ‘raad het geluid’ zou je het meteen herkennen: de heldere, holle klap van omvallende kegels. In januari is mijn oma 90 geworden, en dat vierden we in het Oldambt op een bowlingbaan.

Voor de achterkleinkinderen eindigde het in tranen. De baan had geen hekken aan de zijkant, en de goot ontwijken bleek voor de jongsten onmogelijk. De drie gaatjes in de bal, waar je je vingers in steekt, geven je toch al een verraderlijk gevoel van controle. Bowlen als kennismaking met het lot: je blijft ervan overtuigd dat je het zelf in de hand hebt, kromme baan of niet.

Lange tijd leek bowlen mij een heel abstracte activiteit. Een soort samenzwering van onbekende mannen in pak die zich in bochten wringen, bochten die zo’n pak helemaal niet toelaat, en waar de andere mensen op de foto erg om kunnen grinniken. Zo zag het er tenminste uit in een fotoalbum van mijn ouders, op zwart-witkiekjes van een personeelsfeest in het Westerwolde van de jaren zeventig.

In mijn jeugd heb ik misschien twee keer gebowld, en toen pas weer toen ik halverwege de twintig was, bij oma’s 80ste verjaardag. Dat was in dezelfde gasterij in Oost-Groningen. Daarna kwamen we er nog een keer, toen mijn vriend en ik met een ander stel in het Oldambt op pad waren. Het was een zaterdagavond in augustus; boeren waren volop bezig met de graanoogst. Boven Finsterwolde waren we ‘s middags uitgestapt op een viersprong tussen de akkers, omringd door een machtig schouwspel: de trage, luide dans van combines, trekkers met laadbakken, stropakken die als dobbelstenen op een speelbord werden geworpen en stuivend graan.

Onder de indruk van de grote gebaren op de akkers staken we ’s avonds zelf de handen uit de mouwen. Eerst steengrillen en dan, hop, handenwrijvend onze schoenen verwisselen. En toen voelde ik iets wat moest lijken op die samenzwering in het fotoalbum: er werden nogal wat bierglazen geheven en de bowlingballen vlogen steeds ongecontroleerder door de lucht. We waren de enigen op de baan, met plezier voor tien. Het werd later en later. De bediening zat aan een tafeltje op gepaste afstand te wachten tot we er genoeg van hadden. Of we nog een potje mochten? Nee, dat zat er helaas niet in. We begrepen het wel. Hoe hard we vervolgens ook riepen dat we in Amsterdam eens naar de bowlingbaan moesten, dat hebben we nooit gedaan. Na drie keer in Oost-Groningen zou het nu niet meer bij ons opkomen om ergens anders te gaan bowlen.

Sinds een paar weken hebben mijn vriend en ik een auto. Behalve het werk doemen allerlei andere horizonten op voor ons rode karretje. ‘Welke bestemming wil je nog meer opslaan?’ vroeg mijn vriend toen hij het navigatiesysteem instelde. Ik dacht terug aan de verjaardag van oma. ‘Zet die gasterij er maar in,’ zei ik. De route op de kaart beschrijft trouwens zelf ook de baan van een bowlingbal. Dwars door Nederland, recht in het hart van het Oldambt. Strike. ♦

Deze column verscheen in Noorderland, april/mei 2017.
Lees meer stukken die ik schreef voor dit magazine.