Column voor magazine Noorderland
Tekst Ankie Lok
Een ontmoeting met een stad is als een ontmoeting met de liefde: eerst is het vooral kijken. Zo verging het mij ook met Groningen. Daaraan terugdenkend keer ik terug naar zaterdagmiddagen. Winkelen in Stad.
De heenweg betekende een vooruitblik, letterlijk en figuurlijk, tijdens de wandeling van de parkeerplaats naar de binnenstad over het Emmaviaduct, de glijbaan waar het verkeer vanaf suisde. Op de terugweg, moe en bepakt, keken we achterom, tussen de gebouwen door, voor een laatste glimp van de Martinitoren.
Jaren later ontdekte ik Groningen met een ander zintuig. Ik was net een paar maanden aan het studeren en bleef het eerste jaar bij mijn ouders wonen. Elke dag reisde ik vanuit Drenthe met de bus, de toenmalige Interliner van Emmen naar Groningen.
Ik stapte uit de bus, klaar voor de dagelijkse winterse ochtendwandeling. Nog voordat ik het Stationsplein was overgestoken prikkelde iets mijn zintuigen. Een geur, lichtelijk alarmerend, zo een die je behalve op je neus ook op je ogen attendeert. Muf en scherp tegelijk. Eerst dacht ik dat de geur alleen op het station hing. Ik wandelde over de Museumbrug, de Folkingestraat in, langs de synagoge. Maar bij de Vismarkt rook ik het nog steeds. Deze geur kwam niet vanaf het aardoppervlak. Deze lucht kwam van boven. Een sluier over de stad, onzichtbaar en ontastbaar maar nadrukkelijk aanwezig. En ineens wist ik wat het was.
Tabak.
Niemeyer.
Na het kijken volgt in de liefde het ruiken. Die intimiteit was mij met Groningen nauwelijks gegund. De onmiskenbare geur vervluchtigde na die winterochtend, toen de stad uit mijn leven verdween, of andersom, toen ik uit het leven van de stad verdween. Na het eerste jaar veranderde ik van studie en daarvoor moest ik naar Amsterdam verhuizen.
Een vriendin uit mijn Groninger studietijd woonde tijdens haar jeugd in Flevoland. Haar achtergrond is nogal exotisch, met een Nederlandse moeder en een Israëlische vader. Ze werd geboren in Hadera, in het noorden van Israël, en verhuisde op haar negende naar Nederland. Hoe de kibboets ruikt weet ik niet, maar ze vertelde me dat ze bij familiebezoek in Flevoland meteen na het oversteken van de provinciegrens haar autoraampje opendraait ‘om de heerlijke geur van deze provincie op te snuiven.’
Sinds ze me dit vertelde ben ik hetzelfde gaan doen in het Noorden: de geur opsnuiven van Drenthe en Groningen, van de seizoenen boven het zand en het veen. Hoe langer ik er weg ben, hoe meer het Noorden aan me trekt, en hoe meer ik daar mijn ogen, oren en neus de kost wil geven. Mijn vriend, die zelf is geboren en getogen in Zuid-Holland, weet dat ook. Je kunt de noorderling uit het Noorden halen, maar het Noorden haal je niet uit de noorderling.
Aan mijn dagelijkse reis met de bus moest ik weer denken toen mijn vriend mij wees op een lied van Joop Visser. Groningen heet het, een veelomvattende titel. Stad en ommeland.
Soms ruik ik, ver weg,
Groningen
De geur van ’t Daip
De geur van ’t Wad
‘Boven Stad’ ruikt Visser nog iets anders: ‘koffie’. Hij denkt verder aan ‘brandewien’ en, jawel, ‘zwoare sjek’. Het zijn intense geuren die van het Noorderland opstijgen, knus en donker, met een pittig randje.
Visser zingt over verlangen. Allerlei zintuiglijke gewaarwordingen doen mee. Ruiken, horen, zien en uiteindelijk voelen, niet met de huid maar met het hart. Het Groningen van Visser heeft een langgerekte en hoge ‘o’, na een stilte die volgt op ‘ver weg’. Een stilte zo kort als een komma, als het knipperen met de ogen na een onverwacht weerzien. Wat zou ik graag de tabak boven Stad weer eens ruiken. ♦
Deze column verscheen in Noorderland, januari/februari 2017.
Lees meer stukken die ik schreef voor dit magazine.