Column voor magazine Noorderland
Tekst Ankie Lok
Er is iets in de doeken van De Ploeg-schilders dat je grijpt en niet meer loslaat: de huizen. Autonome entiteiten zijn het, uit het landschap getild en verheven tot onderwerp. Zoek via Google ook eens op “Edward Hopper house” en klik op afbeeldingen, dan zie je eveneens wat ik bedoel. Op mijn slaapkamer hing vroeger een kalender van deze Amerikaanse schilder. Bij een van de zomermaanden stond een wit huis in de duinen, badend in het zonlicht. In de warmte van mijn slaapkamer op het zuiden keek ik er graag naar.
Een huis in een huis. Mijn ouderlijk huis. Mijn vader en moeder wonen er nog steeds. Maar dat zal niet lang meer duren: ze hebben het te koop gezet. De hoekwoning, vroeger prima op maat voor ons drieën, zit ze nu te ruim. De tuin associëren ze inmiddels meer met onderhoud dan met ontspanning. Wéér al dat neerdwarrelende blad. In de winter stuurde mijn moeder met haar mobiel eens een fotootje waarop ze in de verte afsteekt tegen een wit landschap. Haar houding verraadt spierkracht. Als zelfs sneeuw geen synoniem meer kan zijn voor romantiek, is het tijd om te vertrekken. Naar een kleinere plek ergens hoog en droog, waar de neerslag geen grip op krijgt.

Makelaars trekken huizen op uit tekst en beeld. De makelaar van mijn ouders liet een fotograaf aanrukken. Kunstenaars denken niet aan een etalage – wel voor hun oeuvre, allicht, maar niet voor de onderwerpen die ze onder handen nemen. Tijdens het schilderen, of fotograferen, hebben ze een ander doel. Ze willen de ziel van een gebouw vastleggen. Mijn ouders zijn de eerste bewoners; de muren kennen alleen ons verhaal. Zou de fotograaf dat weten te vangen?
Dat bleek niet de bedoeling. Foto’s voor Funda zijn van een andere orde dan schilderijen van De Ploeg. Er kwam eerst een styliste langs, als een militaire verkenner. Ze stelde een behandelplan op. Alle persoonlijke spullen moesten uit het zicht, meubels verplaatst, zelfs de boeken werden uit de kast gejaagd. Mijn moeder maakte zich er zo druk over dat ze het verhaal wel drie keer vertelde. Omdat het gesjouw betekende natuurlijk, maar in haar stem klonk ook ontgoocheling door, verraad. De ontmanteling was begonnen, en nu dat besef indaalde, begon ze het huis te verdedigen.
De fotograaf kwam de dag na Hemelvaart. Ik reed met mijn vriend op een zonnige snelweg bij Amsterdam, maar in gedachten was ik op het Drentse zand. Ik zag ons huis voor me als in olieverf, tussen frisgroen eikenblad en onder een strakblauwe lucht, en mijn pa in de tuin: de handen in de zij en berustend glimlachend, op klompen. Ik kan me hem niet anders herinneren dan met klompen aan. Of ze van mijn moeder mee mogen naar een appartement is nog maar de vraag. ‘Een werkjas wil ik wel toestaan,’ dreigt ze soms al, ‘maar die klompen niet.’
Stiekem hoop ik dat het even zal duren voordat er zich een koper meldt. Lang genoeg om voor die tijd nog een kunstschilder uit te nodigen. ♦
Deze column verscheen in Noorderland, juli/augustus 2017. Lees meer columns en artikelen die ik schreef voor dit magazine.