Column voor magazine Noorderland
Tekst Ankie Lok
De A28 heeft vele verborgen vertakkingen. Vlak boven Hoogeveen wezen de pijlen van het navigatiesysteem naar een onbekende afslag. ‘Trouwen doe je in het dorp van het meisje,’ had de bruidegom over de locatie verklaard. Het dorp was Fluitenberg, het meisje heette Gertia, al kwam ze eigenlijk uit Pesse. ‘Gert-ja zonder “s”,’ zo had ze zich aan hem voorgesteld. Een Drentse die zijn West-Friese humor begreep, sterker nog, die grappen maakte die zo in zijn eigen repertoire pasten.
Het wemelde van de West-Friezen op de hoeve waar we ons verzamelden. Ik meende deze inwoners van Noord-Holland meteen van de Drenten te kunnen onderscheiden. Want hun naam mag dan naar Friesland verwijzen, in hun doen en laten zijn ze allang geen noorderlingen meer. In de loop der eeuwen verhollandsten ze, wellicht ook onder Keltische invloeden. Ondertussen vermengde de Friese bevolking zich met Saksisch bloed, zoals het boek De Nederlandsche volkskaraktersuit 1938 beschrijft. Germanen laten zich niet over één kam scheren.
Hoe werd hier in de ijzertijd gehuwd? Als Drenten onder elkaar, in een kleine gemeenschap, zoveel is zeker. Fluitenberg telt een paar honderd inwoners. De naam komt mogelijk van een berg aan de Vleute, dat nu Oude Diep heet. Een stroomdal dus, dat wordt hersteld door Stichting Het Drentse Landschap. Terug naar hoe het ooit was, en dat gold ook voor deze trouwdag. Want zo jong was het stel eigenlijk al niet meer, en een kind hadden ze ook al. Er was meer moderns: na de ringen gaven ze elkaar een “box” (vuisten tegen elkaar). De West-Friese moeder speechte over relaties van zoonlief die waren ‘ontploft’ en over datingapps. En de bruid zou hebben gezegd dat ze helemaal klaar was met ‘die andere sukkels’, de bruidegom dus een (ere)plaatsje in dezelfde categorie toedichtend.
Toch kon het moderne de traditie en historie niet helemaal verdrukken. Traditie, want de bruid ging in het wit. Tijdens de ceremonie in de tuin wees mijn vriend ineens naar boven: buiten het zicht van het bruidspaar vloog een sperwer over. Historie, toen de moeder van de bruid, klein van stuk en in een zwart-witte bloemetjesjurk, bij de taart vertelde dat ze zeven jaar geleden weduwe was geworden. Ze wees over haar schouder naar het dorp, naar de boerderij die haar eigen vader nog had gebouwd en waar ze weer was gaan wonen. Haar gezicht bleef ernstig, en ’s avonds bij het feest zat ze naast de dansvloer op een stoel. Ook de opa van de bruid was erbij, uit Hoogeveen, de vader van haar overleden vader, die dit voorjaar de kranten had gehaald met zijn honderdste verjaardag. En er was natuurlijk de bruid zelf, te midden van al die geschiedenis een robuuste prinses, eentje om rekening mee te houden. Uit noordelijk hout gesneden. ‘Gert-jaa, Gert-jaaa, ja, ja, jahahaa!’ bekrachtigde de bruidegom hun verbintenis in een zelfgeschreven rap.
Terwijl het bier schuimde, kwamen in de weilanden rond de hoeve mistbanken opzetten: “witte wieven”. Pas later bedacht ik dat zij een Germaanse variant zijn op Keltische elfen. Een Drentse en een West-Fries: dat moet wel een gelukkig huwelijk zijn. ♦
Foto bruidspaar: Nienke Laan.
Deze column verscheen in Noorderland, september 2017. Lees meer columns en artikelen die ik schreef voor dit magazine.